Kwaliteit, betrouwbaarheid en prestaties - geleverd
[email protected]

Uitleg over lasnaadtypes, symbolen en procescodes

Lasnaden zijn cruciaal voor de sterkte en integriteit van metalen constructies, maar ken je de verschillende types en hun symbolen? Dit artikel geeft een uitgebreid overzicht van de verschillende soorten lasnaden, van stuiklassen tot hoeklassen, en legt de standaardsymbolen uit die in technische tekeningen worden gebruikt. Door deze symbolen en hun bijbehorende procescodes te begrijpen, kunnen lassers en ingenieurs de nauwkeurigheid en efficiëntie van hun projecten verbeteren. Duik in het boek om te leren hoe het beheersen van deze basisprincipes uw lasprojecten kan verbeteren en veelvoorkomende valkuilen kan voorkomen.

Laatst bijgewerkt:
28 juni 2024
Deel je like:

Inhoudsopgave

Een lasnaad is het verbindingsdeel dat na het lassen in het gelaste onderdeel wordt gevormd. Het metaal waaruit de lasnaad bestaat, d.w.z. het lasmetaal, heeft door zijn vorm en kwaliteit een directe invloed op de prestaties van de gelaste onderdelen en constructies. Daarom moeten lassers de soorten lasnaden en hun symbolen op technische tekeningen begrijpen.

I. Lasnaadvormen, -vormen en -maten

1. Lasnaadvormen

(1) Volgens de verschillende verbindingsvormen, kan het in vijf types worden verdeeld: stompe las, hoeklas, stoplas, groeflas en randlas.

1) Stuiklassen.

Een lasnaad gelast tussen de schuine vlakken van de werkstukken of tussen het schuine vlak van een onderdeel en het vlak van een ander onderdeel.

2) Vullas.

Een lasnaad gelast langs de snijlijn van twee orthogonale of bijna orthogonale delen.

3) Klemlasnaad.

De lasnaad gevormd door een eindverbinding.

4) Stop de lasnaad dicht.

Twee delen overlappen elkaar, waarvan er één een rond gat heeft, en de lasnaad die gevormd wordt door de twee platen in het ronde gat te lassen, alleen de hoeklas in het gat wordt niet als een steeklas beschouwd.

5) Gleuflasnaad.

Twee platen worden overlapt, waarvan er één een lang gat heeft, en de lasnaad die gevormd wordt door de twee platen in het lange gat te lassen, alleen de hoeklas wordt niet beschouwd als een sleuflas.

(2) Volgens de verschillende ruimtelijke posities van de lasnaad

Kan worden onderverdeeld in vlakke lasnaad, verticale lasnaad, horizontale lasnaad en bovenhoofdse lasnaad vier vormen.

(3) Volgens de verschillende continuïteit van de lasnaad

Onderverdeeld in doorlopende lassen en onderbroken lassen. Onderbroken lassen worden verder onderverdeeld in verspringende en parallelle lassen, zoals in Figuur 2-50 is aangegeven. Naast het specificeren van de grootte van de lasteenheid K, moeten ook de lengte L en afstand e van elk segment van de onderbroken las worden aangegeven, en het symbool "Z" staat voor de verspringende las.

Figuur 2-50 Onderbroken hoeklas
Figuur 2-50 Onderbroken hoeklas

a) Verspringend
b) Parallel

(4) Volgens de verschillende functies van de las

Onderverdeeld in lastdragende lassen die lasten dragen, verbindingslassen die niet direct lasten dragen maar alleen dienen om te verbinden, afdichtlassen die voornamelijk worden gebruikt om vloeistoflekkage te voorkomen en positioneringslassen die worden gelast vóór het formele lassen om de positie van verbindingen op het werkstuk met een kortere lengte te monteren en vast te zetten.

(5) Afhankelijk van de vorm van de las en de positie op de lasnaad

Onderverdeeld in stuiklassen die stuiknaden vormen; kantlassen die worden aangebracht op de randafrol van het werkstuk; pluglassen die worden gevormd door te lassen in een rond gat dat is geopend in een van twee overlappende platen; omtreklassen die worden verdeeld langs de omtrek van bolvormige of cilindrische werkstukken waarvan de uiteinden aan elkaar vastzitten; en vlaklassen waarvan de oppervlakken worden geslepen om gelijk te zijn met het oppervlak van het basismateriaal, enz.

2. Vorm en grootte van de las

(1) Lasbreedte

De overgang tussen het lasoppervlak en het basismateriaal wordt de lasteen genoemd. In de dwarsdoorsnede van een enkelvoudige las wordt de afstand tussen de twee laseinden de lasbreedte genoemd, zoals getoond in Figuur 2-51.

Afbeelding 2-51 Lasbreedte
Afbeelding 2-51 Lasbreedte

a) T-verbinding

b) Stootvoeg

(2) Overtollige hoogte

Bij stuiklassen wordt de hoogte van het lasmetaal boven de verbindingslijn tussen de oppervlaktelastogen de overtollige hoogte genoemd, zoals in Figuur 2-52 is aangegeven. Een teveel aan hoogte vergroot de dwarsdoorsnede van de las, verbetert de sterkte en kan de gevoeligheid van röntgenfilms verhogen, maar het is gevoelig voor spanningsconcentratie bij de laseinden. Daarom mag de overtollige hoogte niet lager zijn dan het basismateriaal, maar ook niet te hoog. De nationale norm bepaalt dat de overmatige hoogte voor booglassen met afgeschermd metaal 0~3 mm is, en voor booglassen onder poederdekDe overtollige hoogte is 0~4mm.

Figuur 2-52 Overtollige hoogte
Figuur 2-52 Overtollige hoogte

(3) Penetratiediepte

In de dwarsdoorsnede van de lasverbinding wordt de smeltdiepte van het basismateriaal de inbranddiepte genoemd, zoals getoond in Figuur 2-53. Wanneer het toevoegmetaalmateriaal (lasstaaf of draad) vastligt, wordt de grootte van de inbranddiepte bepaald door de chemische samenstelling van de las.

Figuur 2-53 Penetratiediepte
Figuur 2-53 Penetratiediepte

a) Fusiediepte van de stootvoeg
b) Schootvoegfusiediepte
c) Fusiediepte T-voeg

(4) Lasdikte

In de dwarsdoorsnede van de las wordt de afstand van de voorkant van de las tot de achterkant van de las de lasdikte genoemd, zoals getoond in Figuur 2-54.

Figuur 2-54 Lasdikte van een stompe las
Figuur 2-54 Lasdikte van een stompe las

(5) Vorm en grootte van hoeklassen

Op basis van de uitwendige vorm van de hoeklas kunnen hoeklassen in twee soorten worden verdeeld: hoeklassen met een verhoogd oppervlak worden bolle hoeklassen genoemd; hoeklassen met een hol oppervlak worden holle hoeklassen genoemd, zoals in Figuur 2-55 is te zien. Onder bepaalde omstandigheden hebben concave hoeklassen veel minder spanningsconcentratie dan convexe hoeklassen.

Figuur 2-55 Vorm van hoeklassen
Figuur 2-55 Vorm van hoeklassen

a) Convexe hoeklas
b) Holle hoeklas

1) Lasberekendikte.

Teken de grootste rechthoekige gelijkbenige driehoek binnen de doorsnede van de hoeklas, de loodrechte lengte van het hoekpunt van de rechthoek naar de hypotenusa is de lasberekendikte. Als de doorsnede van de hoeklas een standaard gelijkbenige rechthoekige driehoek is, dan is de lasberekendikte gelijk aan de lasdikte; bij convexe of concave hoeklassen is de lasberekendikte kleiner dan de lasdikte.

2) Lasconvexiteit.

In de doorsnede van een convexe hoeklas is de maximale afstand tussen de lasteenlijn en het lasoppervlak, zoals getoond in Figuur 2-55.

3) Verzonken lasnaad.

In de doorsnede van een holle hoeklas is de maximale afstand tussen de lasteenlijn en het lasoppervlak, zoals getoond in Figuur 2-55b.

4) Lasbeen.

In de doorsnede van een hoeklas, de minimale afstand van een lasteen op een werkstuk tot het oppervlak van een ander werkstuk; de lasbeenlengte is de lengte van de rechthoekige zijde in de grootste gelijkbenige rechthoekige driehoek die in de doorsnede is getekend, voor bolle hoeklassen is de lasbeenlengte gelijk aan het lasbeen; voor holle hoeklassen is de lasbeenlengte kleiner dan het lasbeen.

(6) Lasvormingsfactor

Tijdens het lassen wordt de verhouding tussen de lasbreedte (B) en de berekende lasdikte (H) op de doorsnede van een enkele lasnaad (ψ=B/H) de lasvormfactor genoemd, zoals in Figuur 2-56 is weergegeven. Hoe kleiner de lasvormingfactor, hoe nauwer en dieper de las, waardoor deze vatbaar wordt voor poreusheid, slakinsluiting en scheurvorming. Daarom moet de lasvormfactor een bepaalde waarde aanhouden, bijvoorbeeld, de lasvormfactor voor onder poederdek lassen moet groter zijn dan 1,3.

Afbeelding 2-56 Berekening van de lasvormingfactor
Afbeelding 2-56 Berekening van de lasvormingfactor

(7) Fusieverhouding

Verwijst naar het percentage van het basismateriaal dat tijdens het lassen in het lasmetaal wordt gesmolten.

γ=FmFm+FH×100%

Waar:

  • y is de fusieverhouding, %;
  • Fmde dwarsdoorsnede van het gesmolten basismateriaal, mm2;
  • FHde dwarsdoorsnede van het gesmolten toevoegmetaal, mm2.

Bij het lassen van hooggelegeerd staal en non-ferro metalenmoet de smeltverhouding gecontroleerd worden om lasfouten te voorkomen.

II. Weergave en markering van lassymbolen

De symbolen die worden gebruikt om de lasmethode, lasvorm en lasafmetingen op tekeningen aan te geven, worden lassymbolen genoemd. Lassymbolen bestaan over het algemeen uit basissymbolen en aanhaallijnen. Indien nodig kunnen ook hulpsymbolen, aanvullende symbolen en lasdimensiesymbolen worden toegevoegd. Volgens de bepalingen van GB/T324-2008 "Weergave van lassymbolen", kunnen lassymbolen worden onderverdeeld in de volgende types.

1. Basissymbolen

Basissymbolen worden gebruikt om de dwarsdoorsnedevorm of kenmerken van lassen weer te geven, zie Tabel 2-13. De toepassing van basissymbolen wordt getoond in Tabel 2-14.

Nee.NaamSchematisch diagramSymbool
1Randlas (met volledige randfusie)
2I-vormige las
3V-vormige las
4Enkelvoudige V-vormige las
5V-vormige las met stompe rand
6Enkelvoudige V-vormige las met stompe rand
7U-vormige las met stompe rand
8J-vormige las met stompe rand
9Steunlas
10Vullas
11Stoplas of sleuflas
12Puntlas
13Naadlas
14Steil geflankeerde V-vormige las
15Enkele V-vormige las met steile flanken
16Eindlas
17Opbouwlas
18Plat gesoldeerde verbinding
19Afgeschuinde gesoldeerde verbinding
20Gevouwen gesoldeerde verbinding

Tabel 2-14: Voorbeelden van basissymbooltoepassingen

Nee.SymboolDiagramVoorbeeld van annotatie
1
2
3
4
5

2. Combinatie van basissymbolen

Opmerking: Bij het lassen van dubbelzijdige lassen of verbindingen kunnen basissymbolen worden gecombineerd, zie Tabel 2-15.

Tabel 2-15 Combinatie van basissymbolen

Nee.SymboolDiagramVoorbeeld van annotatie
1Dubbelzijdige V-groef las (X-las)
2Dubbelzijdige enkele V-groef las (K-las)
3Dubbelzijdige V-groef las met stompe rand
4Dubbelzijdige enkele V-groef las met een stompe rand
5Dubbelzijdige U-groef las

3. Aanvullende symbolen

Aanvullende symbolen worden gebruikt om extra informatie te geven over bepaalde kenmerken van lassen of verbindingen (zoals oppervlaktevorm, drager, lasverdeling, laslocatie, enz.)

1) Zie Tabel 2-16 voor aanvullende symbolen.

Tabel 2-16 Aanvullende symbolen

Nee.NaamSymboolBeschrijving
1PlatHet oppervlak van de lasnaad wordt meestal vlak gemaakt.
2ConcaafHet oppervlak van de lasnaad is verzonken.
3ConvexHet oppervlak van de lasnaad steekt uit.
4Soepele overgangDe overgang bij de lasteen is vloeiend.
5Permanente steunDe steun blijft permanent behouden.
6Tijdelijke steunDe steun wordt verwijderd nadat het lassen is voltooid.
7Driezijdig lassenDe las is aan drie kanten aanwezig.
8Perifeer lassenEen las die langs de omtrek van het werkstuk wordt aangebracht; de locatie wordt gemarkeerd op het snijpunt van de basislijn en de pijllijn.
9VeldlassenEen ter plaatse uitgevoerde las.
10StaartKan de vereiste informatie aangeven.

2) Tabellen 2-17 en 2-18 geven voorbeelden van de toepassing en markering van aanvullende symbolen.

Tabel 2-17 Voorbeelden van toepassing van aanvullende symbolen

Nee.NaamSymboolBeschrijving
1Vlakke V-groef las
2Verhoogde dubbele V-groef las
3Verzonken hoeklas
4Vlakke V-groef las met een steunlas
5Vullas met een gladde oppervlakteovergang

Tabel 2-18 Voorbeelden van markering van aanvullende symbolen

Nee.SymboolDiagramVoorbeeld van annotatie
1
2
3

4. Leader-lijn

De aanvoerlijn bestaat uit een pijllijn, referentielijnen (ononderbroken en onderbroken) en een staart, zoals getoond in Figuur 2-57.

Afbeelding 2-57 Geleidedraad

(1) Pijllijn

De verbinding waar de pijl direct naar wijst, is de "pijlkant" van de verbinding en de tegenoverliggende kant is de "niet-pijlkant" van de verbinding, zoals getoond in Figuur 2-58.

Figuur 2-58 Schematisch diagram van de "Pijlzijde" en "Niet-pijlzijde" van een verbinding
Figuur 2-58 Schematisch diagram van de "Pijlzijde" en "Niet-pijlzijde" van een verbinding

(2) Nullijn

De nullijn moet over het algemeen evenwijdig lopen met de onderrand van de tekening, maar kan ook loodrecht lopen als dat nodig is. De posities van vaste en stippellijnen kunnen naar behoefte worden verwisseld. Bij het markeren van symmetrische lassen of dubbelzijdige lassen kunnen de stippellijnen worden weggelaten.

(3) Staart

Over het algemeen weggelaten. Het staartgedeelte wordt alleen toegevoegd als er aanvullende eisen of verklaringen zijn voor de las.

III. Vereenvoudigde weergave van lassymbolen

Als het nodig is om lassen gewoon in de tekening te tekenen, kunnen ze worden weergegeven door aanzichten, doorsneden of doorsneden, of kunnen ze schematisch worden weergegeven door isometrische tekeningen.

1. Bekijk

Bij het weergeven van lassen met een aanzicht is de tekenmethode zoals weergegeven in Figuur 2-59, waarbij de lassen weergegeven in Figuur 2-59a en b series van ononderbroken lijnen met de hand getekend mogen worden; de las weergegeven in Figuur 2-59c is aangegeven met een dikke lijn.

Figuur 2-59 Tekenmethode voor het weergeven van lassen in een aanzicht
Figuur 2-59 Tekenmethode voor het weergeven van lassen in een aanzicht

In het aanzicht van het lasoppervlak wordt de omtrek van de las meestal getekend met een dikke ononderbroken lijn. Indien nodig kan de vorm van de afschuining voor het lassen getekend worden met een dunne ononderbroken lijn, zoals in Figuur 2-60.

Afbeelding 2-60 toont het aanzicht van het laseindvlak.
Afbeelding 2-60 toont het aanzicht van het laseindvlak.

2. Doorsnede of dwarsdoorsnede

In een doorsnede- of dwarsdoorsnede-aanzicht wordt de metaalsmeltzone van de las meestal zwart gearceerd, zoals in Figuur 2-61a. Als het ook nodig is om de vorm van de afschuining enz. weer te geven, wordt de smeltzone meestal omlijnd met een dikke ononderbroken lijn, en indien nodig wordt de vorm van de afschuining voor het lassen getekend met een dunne ononderbroken lijn, zoals in Figuur 2-61b.

Figuur 2-61 Doorsnede (oppervlakte) van de lasnaad
Figuur 2-61 Doorsnede (oppervlakte) van de lasnaad

3. Isometrische tekening

De methode om lassen weer te geven met een isometrische tekening is zoals getoond in Figuur 2-62.

Figuur 2-62 toont de axonometrische tekening van de las
Figuur 2-62 toont de axonometrische tekening van de las

4. Vergroot aanzicht

Indien nodig kan het lasgebied worden vergroot en gelabeld zoals getoond in Figuur 2-63.

Figuur 2-63 Vergroot aanzicht van de lasnaad
Figuur 2-63 Vergroot aanzicht van de lasnaad

IV. Afmetingen en etikettering van lassymbolen

1. Regels voor het dimensioneren van lassymbolen

1) Horizontale afmetingen staan aan de linkerkant van het basissymbool.

2) Verticale afmetingen staan rechts van het basissymbool.

3) Afschuiningshoek, groefhoek en wortelspleet staan bovenaan of onderaan het basissymbool.

4) De hoeveelheid identieke lassen wordt aan het einde gelabeld.

5) Als er veel dimensies zijn die moeilijk te onderscheiden zijn, kunnen de overeenkomstige dimensiesymbolen gemarkeerd worden voor de dimensiegegevens.

6) De afmetingen die de laspositie bepalen mogen niet in het lassymbool worden aangegeven, maar moeten op de tekening worden aangegeven.

7) Als er aan de rechterkant van het basissymbool geen maataanduidingen staan en geen andere instructies, betekent dit dat de las over de gehele lengte van het werkstuk doorlopend is.

8) Als er geen maatmarkeringen aan de linkerkant van het basissymbool staan en geen andere instructies, betekent dit dat de stuiklas volledig moet worden doorgestoken.

9) Wanneer pluglassen en sleuflassen afgeschuinde randen hebben, moeten de afmetingen van de onderkant worden gemarkeerd.

2. Methode voor het markeren van lasdimensiesymbolen

De methode voor het markeren van lasdimensiesymbolen wordt getoond in Figuur 2-64.

Figuur 2-64 Methode voor het markeren van lasdimensiesymbolen
Figuur 2-64 Methode voor het markeren van lasdimensiesymbolen

3. Algemene symbolen voor lasafmetingen

De gebruikelijke symbolen voor lasafmetingen staan in Tabel 2-19.

Tabel 2-19 Algemene symbolen voor lasnaadafmetingen

SymboolNaamDiagram
δDikte werkstuk
αAfschuinhoek
βAfschuiningshoek
bWortelkloof
PStompe rand
RWortelstraal
HAfschuindiepte
SEffectieve lasdikte
cLasbreedte
KLas teen maat
dPuntlassen: Klomp Diameter
Plug lassen: Diameter gat
nAantal lassegmenten
lLaslengte
eAfstand lassen
NAantal identieke lassen
hOvertollige hoogte

4. Aanvullende uitleg voor lasnaadformaatsymboolannotatie

1) Perifere las.

Als de lasnaad het werkstuk omgeeft, kan een cirkelvormig symbool worden gebruikt, zoals in Figuur 2-65.

Afbeelding 2-65 Annotatie van perifere lasnaad

2) Veldlassen.

Een kleine vlag staat voor een veld- of on-site las, zoals getoond in Figuur 2-66.

Afbeelding 2-66 Annotatie van veldlassen

5. Toepassing van de grootte-annotatie van lasnaadsymbolen

De toepassing van lasnaadsymboolgrootte-annotatie wordt getoond in Tabel 2-20.

Nee.NaamDiagramDimensie SymboolAnnotatiemethode
1StuiklassenS: Effectieve dikte van de las
2Doorlopende hoeklasK: Grootte van lasbeen
3Intermitterende lasnaadI: Laslengte
e: Afstand
n: Aantal lassegmenten
K: Grootte van lasbeen
4Staggered Intermittent Vullassenl: Laslengte
e: Afstand
n: Aantal lassegmenten
K: Grootte van lasbeen
5Plug lassen
of
Sleuflassen
l: Laslengte
e: Afstand
n: Aantal lassegmenten
c: Sleufbreedte
e: Afstand
n: Aantal lassegmenten
d: Diameter gat
6Puntlassenn: Aantal lasplekken
e: Afstand tussen laspunten
d: Diameter fusiekern
7Naadlassenl: Laslengte
e: Afstand
n: Aantal lassegmenten
c: Lasbreedte

V. Vereenvoudigde notatiemethode voor lassymbolen

De vereenvoudigde notatiemethode voor lassymbolen wordt weergegeven in Tabel 2-21.

Tabel 2-21 Vereenvoudigde notatiemethode voor lassymbolen

Nee.AnnotatiemethodeUitlegDiagram
1Enkele annotatieBij het annoteren van de grootte van verspringende symmetrische lassen in een lassymbool, is het toegestaan om slechts eenmaal op de referentielijn te annoteren.
2Weglaten van annotatie SegmenttellingAls er geen strikte eis is voor het aantal segmenten voor intermitterende lassen, symmetrische intermitterende lassen en verspringende intermitterende lassen, is het weglaten van het aantal lassegmenten toegestaan.
3Collectieve annotatieIn dezelfde tekening, als meerdere lassen dezelfde laskantmaat en lassymbolen hebben, kan een collectieve annotatie gebruikt worden.
4Annotatie van lashoeveelheidIn dezelfde tekening, wanneer verschillende lassen zich op dezelfde plaats binnen een lasnaad bevinden, kan vereenvoudiging worden bereikt door dezelfde lashoeveelheid te annoteren aan het einde van het lassymbool. Andere soorten lassen moeten echter nog steeds afzonderlijk worden geannoteerd.
5Vereenvoudigde code-annotatieOm de annotatiemethode te vereenvoudigen of wanneer de annotatielocatie beperkt is, kunnen vereenvoudigde lascodes geannoteerd worden. De betekenis van deze vereenvoudigde codes moet echter worden uitgelegd onder de tekening of in de buurt van de titelbalk. Wanneer vereenvoudigde codes worden gebruikt, moeten de codes en symbolen die onder de tekening of in de buurt van de titelbalk worden uitgelegd 1,4 keer zo groot zijn als de codes en symbolen die op de tekening zijn geannoteerd.
6Weglating van referentielijn of laslengte-annotatieAls het niet tot misverstanden leidt en als de pijl naar de las wijst terwijl er aan de niet-pijlzijde geen lasvereisten zijn, is het weglaten van de referentielijn (stippellijn) aan de niet-pijlzijde toegestaan. Als de begin- en eindposities van de laslengte duidelijk zijn (zoals bepaald door de afmetingen van de onderdelen, enz.), is het weglaten van de laslengte in het lassymbool toegestaan.

Opmerking:
1. De plaatsingsafmetingen van de lasplaats moeten voldoen aan de relevante voorschriften.

2. Als voor alle lassen op dezelfde tekening dezelfde lasmethode wordt gebruikt, kan de code die de lasmethode aangeeft aan de staart van het lassymbool worden weggelaten en niet worden gemarkeerd, maar moet in de technische eisen of andere technische documenten worden vermeld dat "alle lassen ... lassen" enz. lasmethoden hetzelfde zijn, kan ook in de technische eisen of andere technische documenten worden vermeld dat "behalve de lasmethoden die in de tekening zijn aangegeven, voor de rest van de lassen ... lasmethoden worden gebruikt" enz.

3. Als alle lassen in dezelfde tekening hetzelfde zijn en hun posities duidelijk worden aangegeven door de pictografische methode, kunnen ze uniform worden aangegeven door symbolen in de technische eisen of worden beschreven in tekst; als sommige lassen hetzelfde zijn, kan dezelfde methode worden gebruikt voor de weergave, maar de resterende lassen moeten duidelijk worden aangegeven in de tekening.

VI. Codes voor lassen en verwante procesmethoden

1. Codes voor lassen en gerelateerde procesmethoden (zie tabel 2-22)

Tabel 2-22 Las- en gerelateerde procesmethodecodes (overgenomen uit GB/T5185-2005)

CodeLasmethode
1Booglassen
101Metaalbooglassen
11Gasloos booglassen
111Booglassen met afgeschermd metaal
112Zwaartekrachtlassen
114Zelf-afgeschermd vlambooglassen
12Arc lassen onder water
121Enkeldraads onderpoederlassen
121Elektroslak onder poederdek lassen
123Meeraderig booglassen onder poederdek
124Metaalpoeder toegevoegd booglassen onder poeder
125Booglassen met gevulde lasdraad
13Booglassen met gasbeschermd metaal
131Inert gas lassen (MIG)
135Metaal Actief Gaslassen (MAG)
156Niet-inert gasbeschermd booglassen met flux
137Inert gas afgeschermd booglassen met flux
14Niet-verbruikbare elektrode gasbeschermd booglassen
141Lassen met wolfraam inert gas (TIG)
15Plasma booglassen
151Plasma Boog MIG Lassen
152Plasmaboog poedercoating
18Andere booglasmethoden
185Magnetisch booglassen
2Weerstandslassen
21Puntlassen
211Enkelzijdig puntlassen
212Puntlassen aan beide zijden
22Naadlassen
221Lassen van overlapnaden
222Vlaknaadlassen
225Dunfilmnaadlassen
226Bandlassen
23Projectielassen
231Enkelzijdig projectielassen
232Dubbelzijdig projectielassen
24Flashlassen
241Voorverwarmd Flash-lassen
242Niet-voorverwarmd vlampuntlassen
25Weerstandslassen
29Andere weerstandslasmethoden
291Hoogfrequent weerstandslassen
3Gaslassen
31Autogeen lassen
311Autogeen lassen
312Lassen met zuurstofpropaan
313Autogeen lassen
4Druklassen
41Ultrasoon lassen
42Wrijvingslassen
44Lassen met hoge energiesnelheid
45Diffusielassen
47Pneumatisch lassen
48Koud druklassen
5Lassen met hoge energiebundels
51Elektronenbundellassen
511Vacuüm elektronenbundellassen
512Niet-vacuüm elektronenbundellassen
52Laserlassen
521Solid-State Laserlassen
522Gas laserlassen
7Andere lasmethoden
71Thermit lassen
72Elektroslaklassen
73Puntlassen met gasbeschermde boog
74Inductielassen
741Inductie stomplassen
742Inductie naadlassen
75Lassen met lichtstraling
753Infrarood lassen
77Lassen met schokweerstand
78Stiftlassen
782Weerstandsstiftlassen
783Boogstiftlassen met keramische huls of beschermgas
784Kortsluitboog stiftlassen
785Lassen van condensatorontladingsbouten
786Condensatorontlading stiftlassen met ontstekingstip
787Boogstiftlassen met smeltkraag
788Lassen van wrijvingsstiften
8Snijden en gas snijden
81Vlamsnijden
82Boog snijden
821Boogsnijden met lucht
822Autogeen snijden
83Plasma Boogsnijden
84Lasersnijden
86Vlamgutsen
87Gutsen met koolstofboog
871Gutsen met lucht/koolstofboog
872Oxy-koolstofbooggutsen
88Plasma gutsen
9Solderen
91Hardsolderen
911Infrarood hardsolderen
912Vlamhardend solderen
913Ovenhardsolderen
914Dompelhardsolderen
915Zoutbad-hardsolderen
916Inductiehardsolderen
918Weerstand Hardsolderen
919Diffusiehardsolderen
924Vacuümhardsolderen
93Andere hardsoldeermethoden
94Zacht solderen
941Infrarood zachtsolderen
942Vlam Zacht Solderen
943Oven zachtsolderen
944Dompelzacht solderen
945Zoutbad Zachtsolderen
946Inductie Zachtsolderen
947Ultrasoon zachtsolderen
948Weerstand Zachtsolderen
949Diffusie Zachtsolderen
951Golfsolderen
952Soldeerbout
954Vacuüm zachtsolderen
956Sleepsolderen
96Andere zachtsoldeermethoden
97Solderen
971Solderen met gas
972Boogsolderen

Opmerking: De volgende lasmethoden zijn in de nieuwe norm (GB/T5185-2005) verwijderd uit de oude norm (GB/T5185-1985), deze lasmethoden kunnen nog worden gebruikt voor speciale gelegenheden of voorkomen in verschillende documenten uit het verleden.

  • 113 Lassen met blanke draad
  • 322 Lassen met lucht en propaan
  • 115 Booglassen met beklede draad
  • 43 Smederij lassen
  • 118 Liggend lassen
  • 752 Boogbundellassen
  • 149 Atoomwaterstoflassen
  • 781 Elektrisch boogstiftlassen
  • 181 Koolstofbooglassen
  • 917 Ultrasoon solderen
  • 32 Gaslassen met lucht
  • 923 Wrijvingshardsolderen
  • 321 Acetyleen luchtlassen
  • 952 Schrapen Solderen

Voorbeelden van lasmethodecodering (zie Tabel 2-23)

Tabel 2-23 Voorbeelden van lasmethodecodering

Voorbeeld van annotatieBetekenis
Symmetrische hoeklassen met een beengrootte van 5 mm worden op de bouwplaats gelast met behulp van beschermd metaalbooglassen.
Voer bij een stompe V-groef las eerst het grondlassen uit met plasmabooglassen en bedek daarna het oppervlak met onderpoederdeklassen.
Vergeet niet: sharing is caring! : )
Vraag GRATIS Offerte aan
Contactformulier

Laatste berichten
Blijf op de hoogte van nieuwe en spannende inhoud over verschillende onderwerpen, inclusief handige tips.
Praat met een expert
Neem contact met ons op
Onze verkooptechnici staan klaar om al je vragen te beantwoorden en je snel een offerte op maat te bezorgen.

Een offerte op maat aanvragen

Contactformulier

Een offerte op maat aanvragen
Ontvang een persoonlijke offerte op maat van uw unieke bewerkingsbehoeften.
© 2024 Artizono. Alle rechten voorbehouden.
Gratis Offerte
Je krijgt binnen 24 uur een deskundig antwoord van ons.
Contactformulier